Pien ter Voert Het Lichthuis

‘Als het met mij niet goed gaat, dan zoek ik ook een keukentafel om aan te praten’

Voor het overgrote deel van de mensheid is vrijdag de beste dag van de week. Het vooruitzicht om twee dagen vrij te zijn en te doen waar je zin in hebt lonkt. Maar niet iedereen is blij met vrijdag, meer met maandag, omdat de werkweek dan weer begint en er weer structuur in de dagen zit en je niet alleen bent en overgeleverd aan vervelende depressieve gedachten. Sinds kort kunnen Amsterdammers met psychische problemen in het weekend ’s avonds terecht bij Het Lichthuis voor een praatje, spelletje, samen eten of gewoon om er even uit te zijn. Initiatiefnemer is Pien ter Voert: “We zijn net open en voorzien al in een grote behoefte.”

LEES MEER

Voor haar werkgever Clubhuis De Waterheuvel, een community en dagbesteding voor mensen met psychische problemen, ging ze op studiereis naar Londen. Daar zag ze bij een collega organisatie een opvang voor mensen met psychische problemen in het weekend. “Een avondopening in het weekend voor mensen die in crisis dreigen te raken. Hoe logisch kan het zijn, dacht ik. En waarom hebben we het hier niet?”, vertelt ze enthousiast. Eenmaal thuis begon ze met de voorbereidingen.

Zo vroeg mogelijk
“Ik ben eerst rond gaan vragen en met mensen in het veld gaan praten. “Hoe ziet Amsterdam eruit als je op vrijdagavond in crisis raakt? Is er nergens een plek waar mensen terecht kunnen? Zorginstanties zeggen doodleuk ‘tot maandag’ want die sluiten om vijf uur, maar dan moet je nog wel het weekend door. Als de muren op je afkomen met vervelende gedachten, dan ontstaat er paniek. Je wil er zo vroeg mogelijk bij zijn als mensen problemen hebben en je wil niet dat het uit de hand loopt. Waar kun je dan terecht? Er was niks tussen de reguliere hulp door de week en in het weekend”, vertelt Pien haar verhaal. Er moest dus iets gebeuren. “Ik heb partners gevonden in Cordaan, ZonMw, subsidieverstrekker in zorginnovaties, Cliëntenbelang Amsterdam en de gemeente Amsterdam was ook meteen enthousiast. Ze wisten waarschijnlijk wel dat er iets moest komen. Eigenlijk vond iedereen het een fantastisch idee.” Begin 2020 is de pilot gaan draaien en uiteindelijk ging het eerste Lichthuis in de Sarphatistraat in de zomer van 2020 echt open.”

Een succes
“De opening had nog wel wat voeten in de aarde. Menselijk contact staat centraal in Het Lichthuis en toen brak corona uit. Dat heeft de nodige vertraging opgeleverd, maar in de zomer was het dan zover”, vertelt Pien. Dat Het Lichthuis een succes is, blijkt wel uit het feit dat in er in oktober 2021 nog een locatie is geopend in West en in maart 2022 in Noord. Dit jaar wordt er nog eentje geopend in Zuidoost. Pien is best trots. “Ik ben op het idee gekomen en heb me erin vastgebeten. Het is voor mij ook heel empowering geweest. Het is een traject van kritisch kijken naar het aanbod en er iets mee doen. En er is gelukkig veel bereidheid. Mensen die het het hardste nodig hebben, hebben nu een plek in het weekend om naar toe te gaan. Als het niet goed gaat met mij dan zoek ik ook een keukentafel om aan te praten”, luidt haar realistische conclusie. Het Lichthuis heeft in de vier stadsdelen haar intrek genomen in gebouwen waar door de week hulpverlening is te vinden en die in het weekend zijn gesloten. Mensen kunnen er op vrijdag, zaterdag en zondag van 17.00 tot 23.00 uur terecht.   

Het algemene beleid is erop gericht dat mensen met ernstige langdurige problematiek zoveel mogelijk thuis blijven wonen. Dan moet wel de juiste ondersteuning worden geboden. Vroeg ingrijpen werkt bij een dreigende crisis, zo blijkt al in het korte bestaan van het Lichthuis. “In Amsterdam wonen tussen de 4.000 en 5.000 mensen met psychische problemen per wijk. We vangen een deel van hen op. We kunnen in alle gevallen helpen. Een crisis is best persoonlijik. Voor de één is dat een opname, voor de ander een verslavingsprobleem of eenzaamheid en isolatie. Het zijn mensen die sociaal gezien buiten de boot vallen. Het is bijzonder dat deze groep ook onderdeel kan zijn van de maatschappij. Mensen die bij ons langs komen, ontmoeten elkaar nu ook buiten het Lichthuis. Dus: mission accomplished.”

Kennismaking
Het Lichthuis is laagdrempelig. Iedereen is welkom, ook al is er geen lijntje met de reguliere zorg en hulpverleners. Wel wordt mensen gevraagd zelf contact op te nemen als ze er behoefte aan hebben en dan vindt er eerst een kennismaking plaats. “Puur om van elkaar te weten wie we zijn. Als mensen dan in het weekend langs willen komen, vragen we ze altijd vooraf even te bellen, dan weten we wie er komen en dat ze onderweg zijn.” Eenmaal binnen is er een huiskamersetting, waar vrijwilligers en lotgenoten een kop koffie of thee drinken, samen eten, een spelletjes spelen, boekje lezen, één op één gesprekken voeren of meedoen aan een groepsgesprek. “Er hoeft niks en er moet niks. We zijn er voor de afleiding”, laat Pien weten. “Als het niet goed gaat met je, zoek je afleiding of zoek je iemand die het snapt. Dat is wat er gebeurt in Het Lichthuis. Gedachten delen met je netwerk kan een enorme impact hebben.”

Pien is trots dat Amsterdam nu vier Lichthuizen heeft. Ze begon alleen en er werken nu 17 mensen. “Een crisis is een trein die gaat rijden en wij zijn een halte om vervelende gedachten af te leiden. Het Lichthuis is een innovatie in de zorg. En aan innovatie is heel veel behoefte in de zorg. Wij hebben het gewoon gedaan! Wij zijn een essentiële hulpverlening die niet is dichtgegaan tijdens coronatijd. In het Lichthuis kunnen we mensen op een mooie manier helpen, maar we kunnen nog veel meer. Dit is het begin!’, waarschuwt Pien.

Tekst: Titia Hartvelt | Foto: Jurre Rompa

Mohamed Ettajiri & Fatimzahra Baba Jongerenwerker en buurtmoeder

‘Ombuigen en verbinden zijn de toverwoorden voor leefbaarheid en veiligheid in de wijk’

Meer dan een jaar geleden, midden in coronatijd, toen zware maatregelen zoals de avondklok golden, was het onrustig in Nederland. Jongeren kwamen in verschillende steden in opstand en begonnen rellen te schoppen. Ook op Tussen Meer was het onrustig en gingen jongeren s’ avonds de straat op. Het broeide al een tijdje in de buurt, eind januari dreigde de situatie te escaleren. Jongerenwerker Mohamed Ettajiri en Fatimzahra Baba van Buurtmoeders Nieuw-West hebben een grote rol gespeeld in het benaderen van jongeren om ze te vertellen dat ze niet goed bezig waren en hebben ervoor gezorgd dat de situatie niet is gestegen tot het kookpunt en rellen de kop in zijn gedrukt.

LEES MEER

Alhoewel ze samen zijn genomineerd voor Amsterdammer van het Jaar, vertegenwoordigen een grote groep buurtmoeders en jongeren die allemaal hun steentje hebben bijgedragen aan de de-escalatie op Tussen Meer. Het recept voor het succes is angels hebben in de buurt die serieus worden genomen en respect hebben. “Iets negatiefs ombuigen naar iets positiefs en verbinden”, zijn volgens Fatimzahra de toverwoorden.

Preventieteam
Mohamed werd op een zondagmiddag in die periode gewaarschuwd door een ambtenaar Jeugd en Veiligheid van de gemeente Amsterdam met de mededeling dat het ‘serieus’ zou worden op Tussen Meer. “Hij baseerde dat op berichten die hij voorbij zag komen. Ik maakte me nog geen zorgen, maar naarmate de dag vorderde werden de berichten steeds concreter. We hadden al een preventieteam gevormd in deze coronatijd. In zo’n team zitten ongeveer vijftien prominente jongeren die status hebben in de buurt. Zij kunnen daardoor jongeren aanspreken. Wij waren als jongerenwerker met z’n tweeën. Dat ging ons niet lukken’, vertelt Mohamed. Hij heeft die dag nog scherp op zijn netvlies staan. De situatie op Tussen Meer werd meer gespannen. “Het werd steeds drukker in Osdorp. Er kwamen ook jongeren die hier niet vandaan komen. De toeloop was zo groot, het leek wel alsof er een evenement was.”

Moment van bezinning
In nauwe samenwerking met de politie die op advies van Mohamed op gepaste afstand bleef om vooral niets uit te lokken, en de jongeren van het preventieteam, hebben Mohamed en zijn collega ervoor gezorgd dat rellen beperkt bleven. “Wij hebben het proberen te doorbreken door ertussen te gaan staan, zodat ze niks konden doen. Stenen vlogen door de lucht, er was vuurwerk, keiharde knallen en ik stond ertussen om stenen uit handen van de jongeren trekken. Maar met een paar man kun je niet alles tegenhouden. Er kwam een tram aan met mensen erin. Ik zag een oudere vrouw zitten en tegelijkertijd zag ik in mijn ooghoek een jongere die aanstalten maakte om een steen te gooien. Ik heb hem weggeduwd met een flying kick, anders was ik te laat. Het was die middag en avond alleen maar figuurlijke vuurtjes doven en handen weggrissen. Uiteindelijk kwamen er twee politieagenten ook tussen staan. Ze werden bespuugd en uitgescholden, maar gaven geen kick. Op een gegeven moment hebben we alle mondkapjes van gezichten getrokken omdat er politie met camera’s aanwezig was.” Dat was min of meer een moment van bezinning. “We hebben er alles aan gedaan om de jongeren uit elkaar te drijven en het is gelukt.”

Ook de buurtmoeders van Stichting SAAAM zijn de barricade op gegaan. “Mijn verhaal is altijd moeders, moeders, moeders”, vertelt Fatimzahra gepassioneerd. “Wie hebben jongeren het meeste lief? Hun moeder! Moeders zijn waardevol, ze zijn de motor van het gezin. Wij hebben een groep moeders die zich voor de wijk inzet. Zij signaleren wat er in de wijk gebeurt op verschillende gebieden. Deze vrouwen kennen heel veel mensen in de wijk en weet wie zij zijn. Tijdens corona zijn deze vrouwen de straat op gegaan. We hebben ze eerst gevoed met informatie en ze zijn op de voorgrond getreden en nog zichtbaarder geworden. Ze hebben letterlijk gezegd: ‘Wij gaan ervoor zorgen dat deze jongeren zich aan de coronamaatregelen gaan houden.”

Jongeren bewust gemaakt
Dat hebben ze gedaan door midden in de groep jongeren te gaan staan en gewoon lief te doen. “Ze hebben jongeren gevraagd hoe het met hun moeder gaat, want ze kenden elkaar wel. Door persoonlijke vragen te stellen en lief te doen, ze erop te wijzen dat ze niet moeten doen waar ze mee bezig waren omdat dat voor veel rottigheid zorgt. Dat het gedrag van hen consequenties heeft en dat het niet goed gaat komen als ze door zouden gaan met waar ze mee bezig waren. Ze hebben de jongeren bewust gemaakt van wat ze aan het doen waren en de mogelijke gevolgen. Dat was genoeg. De jongeren zijn naar huis gegaan”, vertelt Fatimzahra.

Ook de politie zag, en ziet nog steeds, de waarde van de aanwezigheid van de moeders in de wijk. “Toen een motoragent naar een groep jongeren reed om ze aan te spreken, vroeg een buurtmoeder of zij het eerst even mocht proberen. De agent liet haar haar gang gaan en het werkte. De politie zit ook niet te wachten op een aanvaring”, weet Fatimzahra.

Succesvol
Mohamed en Fatimzahra zijn ervan overtuigd dat deze werkwijze succesvol is om jongeren te benaderen, aan te spreken en te weten wat er speelt in de wijk zodat daar tijdig op kan worden geanticipeerd. Ze hebben elkaar dan ook gevonden om samen te werken. Ze hebben dezelfde ideeën; een brug slaan tussen de jongeren en de overheid. Beide partijen nemen hen serieus en ze krijgen de ruimte van de overheid. “Zo organiseren we bijvoorbeeld nachtvoetbal omdat jongeren vaak in de nacht op straat zijn en voor overlast zorgen. De gemeente faciliteert de zaal waar gemiddeld een mannetje of vijftig komt voetballen. Er heerst een chille sfeer, de jongeren worden van water voorzien en er wordt fruit uitgedeeld”, noemt Mohamed een voorbeeld. Je moet de taal van de straat spreken dan verdien je credits.

Maar het werkt ook vanaf de kant. De overheid luistert. “Zo heeft een groep moeders gekookt voor agenten op het politiebureau. Eten is de beste verbinder, zeg ik altijd. Het was de bedoeling dat het etentje tot half tien ’s avonds uur zou duren, maar ze gingen kwart voor elf uit elkaar. Ook de politie is zich ervan bewust om een andere houding aan te nemen.” Fatimzhara heeft met eigen ogen gezien dat het werkt om angels in de wijk te hebben. Haar grote voorbeeld is de Zweedse stad Malmö. “Daar waren dezelfde risicofactoren als in Nieuw-West. Er is daar toen veel professionele hulp ingezet, maar dat werkte niet. Moeders lukte het wel. De jeugd heeft respect voor deze moeders omdat ze lief zijn. Door corona zijn ze nog harder gaan rennen en zijn ze nog meer gemotiveerd. Ze doen het volledig vrijwillig en hebben een intrinsieke motivatie omdat ze invloed hebben en dat heeft effect. Moeders zijn mede-eigenaar geworden van hun wijken. Wat dat betreft is het positief wat corona heeft gegeven”, concludeert Fatimzahra.

Zowel Mohamed als Fatimzahra zijn gepassioneerd in wat ze doen. “Ik geloof erin dat deze werkwijze Amsterdammers bij elkaar brengt en verbinding tussen verschillende culturen wordt gelegd. Het gaat om de leefbaarheid en veiligheid in de wijk.” En daar is nog veel werk in te doen.

Tekst: Titia Hartvelt | Foto: Jurre Rompa

Ellen Brudet Coloured Goodies

‘‘Mama die pop lijkt op oma’, ik doe het voor die erkenning”

Een pop met onder andere het Syndroom van Down, lacht je tegemoet bij binnenkomst van de poppenwinkel Coloured Goodies. In het pand aan de Van der Pekstraat in Noord staat een bonte verzameling poppen geëtaleerd. Het blijven stuk voor stuk vrolijke poppen, maar wel ieder met een eigen verhaal. Ellen Brudet is de eigenaar van Coloured Goodies; de poppenwinkel met poppen waarin elk kind zich kan herkennen of het nu gaat om huidskleur of een lichamelijke of geestelijke beperking.

LEES MEER

Haar reactie op haar nominatie voor Amsterdammer van het Jaar 2021 is enthousiast: “Geweldig, niet normaal. Ik ervaar het als een dikke vette kers op de taart. Het is een erkenning voor waar je mee bezig bent. Je wordt gehoord en gezien voor wat je doet. Want wat ik doe, gaat verder dan die pop.”

Gemixt koppel
Ellen is geboren en opgegroeid in Noord. Als kind van een gemixt koppel, haar vader Surinaams en haar moeder Nederlands, was ze in de zeventiger en tachtiger jaren een ongewone verschijning in de buurt. “Ik ben Noord”, zegt ze trots. Haar ouders hebben elkaar hier leren kennen en hadden het zwaar in die tijd. Het gemixte koppel werd niet door iedereen als oké gezien. “Daaruit kwamen veel haat en nijd-acties voort. Ik heb altijd gedacht ‘als ik wat ga beginnen dan doe ik dat in Noord’. Ik ga groot worden en ga iets betekenen in en vóór Noord.”

Ze heeft het als een gemis ervaren dat er in haar jeugd geen speelgoed was waarmee zij zich kon identificeren. “Ik wilde op mijn moeder lijken, met blond haar en blauwe ogen, maar had eigenlijk geen herkenning in het speelgoed dat er was”, vertelt ze. “Mijn moeder zei toen ook: ‘Ik kan je niet eens een pop geven waar je op lijkt’.” In de winkel dan ook talloze vrolijke poppen met een donkere of getinte huidskleur, afro, keti koti, moslima’s, poppen met het Syndroom van Down, albinisme of schisis (hazenlip, red.). “Laatst kwam er een meisje van Marokkaanse afkomst in de winkel met haar moeder. Ze riep: ‘Mama die pop lijkt op oma’. Daar doe ik het voor; de erkenning.”

Geboortekaartjes
Ellen begon op de markt in de Van der Pekstraat. Op 14 februari 2016 opende ze de allereerste donkere poppen cadeauwinkel, want het is niet alleen bij poppen gebleven. “In 1988 was ik zwanger. Er was toen geen geboortekaartje te vinden voor een baby met een andere huidskleur dan wit. Ik heb in alle boeken gekeken. De enige kaart met een donkere personage was van Anne Geddes. Prachtig, maar dat wilde ik niet. Toen heb ik een eigen geboortekaartje gemaakt. In 2002 was ik weer zwanger en er was nog steeds geen passend exemplaar te vinden. Toen dacht ik, er moet iets gebeuren.” Nu zijn er verschillende kaarten voor people of colour te vinden in de winkel. Daarnaast kwamen kwam er babykleding zoals rompertjes en slabbetjes met culturele teksten zoals ‘Geef mij maar roti’ of nasi ‘De enige echte Noord gestoord’, ‘moksi baby’ en ‘mocro prinses’ in de winkel.

Ze hecht er waarde aan dat mensen worden beschreven zoals ze zijn: “Aandoeningen en huidskleur normaliseren en die bewustwording uitdragen.” Ellen gebruikt dan ook bewust niet de woorden mongool of albino. “Dat zijn woorden die pijn doen en als beledigend worden ervaren. Het zijn mensen met het Syndroom van Down of met albinisme.”

Ambitie genoeg
In 2006 is Ellen een ondernemersopleiding begonnen, omdat haar omgeving vond dat ze iets moest gaan doen met haar creativiteit. Ze heeft ambitie genoeg, want ze werkt naar een groter pand toe. “Ik ben trots op mijn winkel, maar we moeten professionaliseren. Ik wil de poppen op een mooiere manier etaleren, bijvoorbeeld op een sokkel met het verhaal achter de pop erbij. Nu is het wat rommelig en staat het hutje aan mutje. Als we uitbreiden kunnen we nog meer uitdragen wat we doen, waar we voor staan en wat onze missie is.” Ze wil werkplekken creëren voor kinderen met downsyndroom of een andere beperking en laten zien wat ze wel kunnen en niet wat ze niet kunnen. “Deze nominatie laat alleen al zien dat het meer dan nodig is om zo spoedig mogelijk een grotere plek in de buurt te vinden. Ik wil ook meer met educatie doen, de workshops ‘perfectie bestaat niet’ op scholen uitbreiden om nog meer een toegevoegde waarde te zijn in de maatschappij. We komen er wel, maar het blijft een strijd”, zegt Ellen lachend.

Tekst: Titia Hartvelt | Foto: Jurre Rompa

Lamyn Belgaroui Kickbokstrainer

“Het is mooi om iets mee te geven dat impact heeft op de jongeren”

Lamyn is een kalme zelfverzekerde verschijning die rustig praat over wat hij doet. Er is niet veel meer overgebleven van het jongetje dat in zijn jeugd druk was, die zijn energie lastig kon verdelen en het predicaat lastpak van de klas kreeg. Althans zo lijkt het, maar bij aanvang van het interview meldt hij tussen neus en lippen door dat hij niet veel tijd heeft, want hij heeft nog een afspraak. Druk, maar op een andere manier dan vroeger, want hij weet nu hoe hij zijn energie moet reguleren. Kickboksen bleek de remedie. En dat geeft Lamyn nu onder andere aan jongeren die dezelfde moeilijkheden ondervinden als hij in zijn jeugd en het verkeerde pad op dreigen te gaan.

LEES MEER

“Ik vind het heel tof dat ik genomineerd ben voor Amsterdammer van het Jaar en ik ben echt vereerd”, begint hij zijn verhaal. “Van jongs af aan volgde ik de verkiezing al, maar ik had nooit gedacht dat ik genomineerd zou worden. Mijn hart gaat er sneller door kloppen en het stimuleert extra om met mijn missie door te gaan om jongeren en kinderen die het extra nodig hebben te supporten en ze in hun kracht te zetten.”

Vredesambassadeur
Lamyn begon in Tuindorp Oostzaan als vredesambassadeur. Hij organiseerde debatten en sportactiviteiten voor hangjongeren in Noord. Want die zorgden voor veel overlast. Dat deed hij samen met de Peter Faber Foundation. “Deze hangjongeren vormden een doelgroep die het buurtcentrum niet binnenkreeg”, vertelt Lamyn. Uiteindelijk bleek deze groep te wachten op actie. En zo ging Lamyn gratis kickboks training geven. “Die gasten waar iedereen van zei dat ze niet te bereiken waren, kwamen wel bij mij op de training.”

Gratis kickboks training geven doet hij nog steeds, maar ook professioneel als onderdeel van zijn werk met jongeren die uit de jeugddetentie komen en drop-outs dreigen te worden. Wat in Noord op vrijwillige basis begon, heeft hij tot zijn professie gemaakt. Als zzp’er werkt hij voor verschillende organisaties in Amsterdam die zich inzetten voor de jeugd, zoals Youthlab waar jongeren die in jeugddetentie hebben gezeten worden begeleid. “Daar doe ik een leiderschapstraject van twee jaar voor jongeren om hun ervaring te delen en hun verhaal te vertellen. Ze krijgen training met professionals en vertellen wat ze hebben gedaan om in detentie te terecht te komen en proberen het een plekje te geven. Het project dient als springplank om positief te re-integreren in de maatschappij.”

In kracht gezet
“Door sport en creatieve activiteiten worden jongeren in hun kracht gezet. Tijdens de lessen zet ik mijn eigen kracht en onzekerheden en de pijn die ik heb gevoeld en overwonnen in. Sporten en creatief bezig zijn geven een basis aan dingen die ik kan meegeven. In Sporthal De Pijp doe ik dat nu voor jongeren die op school niet lekker gaan en waarvan de ouders niet kunnen doordringen. De jongeren moeten wel vrijwillig komen. Als iemand bijvoorbeeld ruzie heeft gehad op school of tijdens het weekend over de schreef is gegaan, dan bepreken we dat en dat doe ik zonder oordeel te hebben. Daar komen jongeren uit heel Amsterdam op af, ook uit Noord. Er zijn er bij die er na twee jaar nog zijn.”

Lamyn woont zelf in Noord. Daar begeleidt hij nu een project met jongeren dat gaat over hoe zij tegen Noord aan kijken. “Krijgen zij het gevoel van ‘dit is ons Noord’. Daar komt gentrificatie om de hoek kijken, want dat speelt daar wel. Gezinnen met jonge kinderen worden door ouderen gezien als dat ze worden weggedreven. Kinderen gaan in dat project door storytelling en spoken word werken aan een presentatie voor tijdens het Over het IJ Festival na de zomer. De vraag is of we via één track en optreden voor verbinding kunnen zorgen. We stappen er open in en gaandeweg kijken waar we naar toe gaan, zonder te weten wat het opbrengt.”

Slechte start op school
Deze aanpak om jongeren te betrekken, serieus te nemen en hen een luisterend oor bieden is iets waar Lamyn heilig in gelooft. “Dat komt omdat ik zelf heel veel had aan creatieve en sportieve projecten. Ik had een slechte start op school, er werd niet naar me geluisterd. Ik vroeg me echt af waarom ik geen dingen leerde die ik echt nodig heb in het leven. Ik heb een groot rechtsvaardigheidsgevoel. Dat werd mijn valkuil. Daar kon ik lang in blijven hangen en ik was druk, energiek en lastig in een klas. Ik heb dan ook veel verschillende scholen gezien. En mijn moeder is zelfs gestopt met werken om mij.” Op zijn veertiende werd hij door zijn broer meegenomen naar de sportschool om te gaan kickboksen. “Toen was de sport nog niet zo hot. Ik trainde vaak alleen met mannen. Het heeft me heel veel geholpen. Ik kreeg meer zelfvertrouwen.”

En toen was daar jongerencentrum Satirius, waar Lamyn veel kracht uit heeft gehaald. “Later ben ik een sportopleiding gaan doen. Dat heb ik ontdekt door de activiteiten en die gasten die bij Satirius werkten. Het is mooi om iets mee te geven dat impact heeft op jongeren, net zoals dat bij mij is gebeurd. Ik vind het prachtig om te zien dat zo’n jongere de goede kant op gaat en wat ik doe het effect heeft. Als het lukt, geeft mij dat power. Het geeft voldoening dat je iets voor iemand kan betekenen.”

Kantelpunt
Lamyn was heel druk en er was een kantelpunt en hij werd rustiger. “Er is nu balans. Ik heb geleerd dat het niet altijd wordt gewaardeerd dat je rechtvaardig bent en je stem laten horen. Ik ben gereserveerder geworden en ben meer bezig met hoe je iets moet vertellen zodat mensen naar je luisteren. Het is goed als je je uitspreekt, maar het ligt aan de manier waarop en wat is je doel. Dat moet je onder controle zien te krijgen.”

Lamyn heeft veel plezier in zijn werk, ook al lukt het soms niet om tot iemand te doordringen. “Als iemand niet die klik niet ervaart, dan is dat ook goed. Ik ga niet pushen. En soms als je denkt dat het niet lukt en dan toch wel, komt het omdat je ruimte geeft. Ik klop mezelf niet teveel op mijn borst als het lukt, maar als het niet lukt, reken ik ook niet teveel op mezelf.”

Tekst: Titia Hartvelt | Foto: Jurre Rompa

Carleen de Lange – Stichting Veerkrachtig Betondorp

“Er zijn mensen die de week met nul beginnen en hebben een gezin’

Het was voorjaar 2020 toen Nederlanders hals over kop de gekste dingen gingen hamsteren omdat ze niet wisten wat corona ging brengen. Er was een run op de supermarkten. Zoiets als toiletpapier was bijna niet meer te krijgen. Maar wat als je geen geld hebt om te hamsteren? Ineens zag Carleen de Lange de armoede in haar buurt. Ze besloot producten te gaan inzamelen voor mensen die het niet kunnen betalen. Vandaag de dag geeft Stichting Veerkrachtig Betondorp hulp aan buurtgenoten op verschillende vlakken.

LEES MEER

Corona geeft dan weliswaar geen problemen meer, maar de hoge gasprijs en de inflatie zorgen ervoor dat veel mensen in de buurt toch een beroep op Carleen en haar stichting doen. “Er zijn mensen die beginnen de week met nul en hebben een gezin. Wij kijken naar wat er bij mensen binnenkomt aan inkomen en wat ze aan schulden hebben. Voor ons is 40 euro per week is de grens, maar heel veel mensen zitten er onder.”

Niet welkom
In mei 2020 begon Carleen het winkeltje in de gang van Sociaal Kapitaal Amsterdam (SKA). Van vrienden kreeg ze stellingkasten die gevuld werden met producten. Ze was drie dagen open. Bij de reformwinkel op het Beukenplein ging ze mensen vragen om een product voor haar mee te nemen. Het was de enige plek in de buurt waar ze mocht staan. Bij de grote supermarktketens was ze niet welkom. “We stonden bij de reformwinkel, maar mensen namen producten mee van de Lidl, omdat die veel goedkoper zijn”, glimlacht ze. Ook Stichting Blije Buren (genomineerd voor Amsterdammer van het Jaar 2016, red.) het Rode Kruis en de Voedselbank steunden het nieuwe initiatief in de buurt.

Inmiddels heeft Carleen ander onderdak gevonden, bij Stichting Al Maarif, een ontmoetingscentrum voor Nederlands-Marokkaanse gezinnen aan het Zuivelplein. Het stadsdeel betaalt de huur voor deze ruimte. De stellingkasten daar bevatten veel producten: “We hebben een kast met producten voor het ontbijt, een pastakast met kruiden, blikjes groente gedroogde bonen, zonnebloemolie en azijn, een kast met koffie, thee, limonade en eentje met vuilniszakken tot en met tampons. Groente, fruit en kaas wordt ook geschonken. Brood krijgen we van Bakkerij De Lekkernij.” Alle kasten zitten achter slot en grendel, één keer per week, op vrijdag, worden ze geopend voor klanten.

Maaltijden
Inmiddels zijn de activiteiten en het netwerk van de stichting uitgebreid. Zo worden er twee dagen per week maaltijden uitgedeeld, voorheen gedoneerd door Archipel en nu van Life & Style. Ook vrienden koken dikwijls voor de stichting en Soep Langs de Lijn levert soep. Er worden complete huizen ingericht van vloer tot en met kleding. “Dat doen we voor mensen die niks hebben en op een kale vloer zitten. Hier in het dorp wordt gerenoveerd en als er een vloer uit een huis wordt gehaald leggen wij die in een ander huis weer neer. Daarbij krijgen we hulp van de Buurtkringloop in de Javastraat. We hebben een mooi netwerk waar we regelmatig mee uitwisselen.”

De verhalen die Carleen te horen krijgt zijn vaak schrijnend. “Laatst vertelde iemand met trots dat ze 300 euro had bespaard omdat ze steeds tapwater haalde uit de kraan op de Brink. Kinderen die jarig zijn gaan niet naar school, zodat ze niet hoeven te trakteren. Laatst heb ik twee tweedehands jassen gekocht voor een vrouw die geen winterjas had. Mensen hebben niks en nodigen niemand meer uit. Ze raken in een sociaal isolement. Het raakt niet aan de werkelijkheid van mensen die het wel goed gaat dat ze in een dergelijke situatie verzeild kunnen raken en daarom kunnen ze het zich niet voostellen. Maar het kan iedereen overkomen, door scheiding of ontslag of wat dan ook. En de gemeente kijkt alleen maar tot de voordeur. Bedragen om schulden af te betalen zijn vaak geleend. Er wordt niet gekeken of mensen kleding of spullen kunnen kopen. Armoede roept grote stress op bij mensen. Door al die problematiek zien ze niet hoe ze eruit kunnen komen. Ze hebben vaak psychische klachten, zijn geïsoleerd en eenzaam. Doordat mensen naar onze winkel komen, raken ze met elkaar in contact, ze komen eerder voor een praatje en ze komen elkaar tegen in het dorp.”

Luisterend oor
Het vrijwilligerswerk beperkt zich niet tot de winkel en mensen voorzien van dagelijkse behoeften, kleding en meubels. Carleen wordt ook regelmatig thuis gebeld door mensen die een probleem hebben met de huisarts, een woningcorporatie, een luisterend oor nodig hebben en zo meer. Ik ben goed in organiseren, heb een helikopterview en ben goed in dingen oplossen. Je gooit er een kwartje in en er komt altijd een oplossing uit. Kan niet bestaat niet”, zegt ze resoluut. Soms wordt het voor haar ook te vermoeiend en dan maakt ze duidelijk dat ze even offline is.

Volgens Carleen zou elke buurt een sociale winkel moeten hebben zoals die in Betondorp.  Ze krijgt aanvragen van buiten het dorp, ze slaat ze niet af, maar ze wil zich het liefst beperken tot Betondorp. Dat komt ook doordat ze zelf weinig energie heeft en snel moe is. Ze noemt het een beperking. Toch vindt ze telkens de energie om zich dagelijks even bezig te houden met reilen en zeilen van de stichting. “Er zijn veel mensen opgestaan om mee te helpen. De kracht zit hem erin dat ik heel goed kan organiseren. Het zware werk laat ik dan ook aan anderen over.” Inmiddels bestaat de organisatie uit zo’n twintig vrijwilligers.

Toch zijn er zorgen over de toekomst. Over of ze nog wel subsidie krijgt of producten uit haar netwerk mag blijven ontvangen. En hoe moet het dan verder met mensen die het niet rond kunnen komen. Ze vindt dat de gemeente hierin tekortschiet. “Als je wil dat mensen zelfstandig worden dan moet je participatie stimuleren, geen pleister geven maar vertellen hoe ze met het mes moeten omgaan.”

Tekst: Titia Hartvelt | Foto: Jurre Rompa

Kibret Mekonnen Amsterdams Buurt Film Festival

‘Film is een mooie manier om het gevoel van mensen te raken’

De saamhorigheid in Ethiopië, waar hij vandaan komt, en de expertise die hij heeft opgedaan sinds hij in Nederland is, zijn de ingrediënten voor zijn missie om Amsterdammers te verbinden. Dat doet Kibret Mekonnen door jaarlijks het Amsterdam Buurt Film Festival (ABFF) te organiseren. Amsterdammers krijgen hier de mogelijkheid om een film te maken over zichzelf, hun buurt of andere onderwerpen die hen bezighoudt. Die worden vertoond tijdens het festival. Inmiddels is hij bezig met het voorbereiden van de zesde editie.

LEES MEER

De film hoeft niet eens van hele goede kwaliteit te zijn, want daar kan door Kibret nog wel aan worden gesleuteld. Het gaat erom dat iedere ‘filmmaker’ de gelegenheid krijgt om z’n verhaal te vertellen. Want die Amsterdamse verhalen verbinden inwoners van de stad. Wat klein begon in Oost, is inmiddels gegroeid naar alle windstreken van de stad. En elk stadsdeel heeft weer een andere manier van benadering nodig. Dat gebeurt via een thema. In Zuidoost is dat bijvoorbeeld ‘welkom thuis’, over hoe mensen zich in het stadsdeel voelen, in Noord komt de vernieuwing aan bod; wat betekent dat voor de inwoners, of in het centrum;  is de binnenstad nu een open luchtmuseum of woonbuurt? En als de films worden getoond, wordt er daarna over het onderwerp gesproken. “Alleen Zuid is nog een uitdaging. Het is de moeilijkste plek om te bereiken. Ik denk dat het te maken heeft dat mensen die daar wonen een andere levensstijl hebben, dan de rest van de stad.”

Dankbaarheid
Kibret ziet het filmfestival als een geschenk aan de Amsterdamse samenleving. “Het is ‘The one and only in his kind’. We oordelen niet over de film of het onderwerp, het festival is toegankelijk voor iedereen. Het ABFF is een podium geworden voor liefhebbers die graag iets willen vertellen. Ik zie de dankbaarheid van mensen en dat is mijn beloning.”

In Ethiopië heeft Kibret vijf jaar zijn eigen krant en tijdschrift gehad. Maar als de krant weer uitgekomen was, moest hij zich schuilhouden, omdat de inhoud ervoor zorgde dat hij werd opgepakt door de politie. Dat is hem zo’n vijftig keer overkomen en daar was hij klaar mee. Dat Nederland zijn land voor de toekomst is geworden, is toeval. Een conferentie in Maastricht met het thema ‘de media in Afrika’ lokte hem naar hier en hij is gebleven.

Filmopleiding
Al snel na zijn komst in Nederland is Kibret gaan studeren; een vierjarige filmopleiding aan de Hogeschool voor de Kunst Utrecht. Nadat hij de studie had afgerond is hij in 2003 zelfstandig ondernemer geworden. Zijn eigen bedrijf in combinatie met zijn organisatie voor de ABFF is gevestigd in een pand aan de Zeeburgerkade van LOLA, Leegstand Oplossers Amsterdam (LOLA) die aan maatschappelijke initiatieven, startende ondernemers en kunstenaars tijdelijk ruimte biedt.

In Nieuw-West was zijn eerste ervaring met Amsterdammers. “Er was elke maandagavond een bijeenkomst met zo’n veertig mensen met een verschillende achtergrond, maar die woonden wel in dezelfde buurt.” De verhalen kwamen los. De bijeenkomst was samen met zijn journalistieke en film achtergrond de voedingsbodem voor wat ooit het ABFF zou worden. De eerst editie van het vond plaats op het Makassarplein in Oost, in een soort bioscooptent. Zo’n dertig tot 35 buurtfilmmakers presenteerden hun film, elk met hun eigen onderwerp. “Er kwamen heel veel mensen uit de Indische buurt op af. De derde editie hebben we op Plantage Middenlaan gedaan. Daar kwam ik in contact met de directeur van de OBA die met onze flyer in zijn hand kwam kijken met zijn twee kinderen. Hij vroeg ons om het festival voortaan in de theaterzaal van de OBA aan het Oosterdok te komen organiseren. De OBA zoekt ‘gewone’ mensen uit de buurt en de stad voor de voorzieningen die zij biedt. Wij zochten ruimte en mogelijkheden dus was een goeie match. In 2017 was de eerste editie in de OBA”, vertel Kibret trots.

Levenprincipe
“Het is een soort levensprincipe van mij om mensen te helpen hun verhaal naar buiten te brengen en mensen met elkaar in contact te brengen. Als je op het festival komt, kijk je naar de film. Film is een mooie manier om het gevoel van mensen te raken”, ervaart Kibret. “Bezoekers krijgen een heel andere, lievere kijk op Amsterdam. De films zijn vaak een eyeopener voor Amsterdammers op de kleurrijke stad. Vaak zijn ze niet bewust van hun eigen creativiteit en van elkaars en saamhorigheid. Het festival is een podium om verbinding te leggen, begrip voor elkaar te creëren en elkaar te helpen.”

Amsterdammers die een film willen maken voor het ABFF, krijgen twee dagen training om te leren een verhaal op te bouwen en de techniek komt aan de orde. “Daarna gaan ze de straat op en komen ze terug met een verhaal. In december worden de films vertoond tijdens het ‘grand festival’ in de OBA”, vertelt Kibret. Het festival ontvangt wel eens kleine subsidies van het Amsterdams Fonds voor de Kunst of een stadsdeel. “Maar we hebben nog geen structurele geldstroom. Het komt allemaal neer op vrijwilligerswerk. Soms leg ik zelf iets bij, omdat ik het belangrijk genoeg vind. Ik heb de ambitie om zelfstandig te gaan draaien, met subsidie en betaalde krachten. Maar belangrijker is dat dit initiatief van de grond is gekomen en zonder de openhartige samenwerking met de OBA, hadden we waarschijnlijk niet meer bestaan.”

Tekst: Titia Hartvelt | Foto: Jurre Rompa

Julia Zegeling komt op voor de LHBTIQ+ community

‘Het gaat om geweld en niet jezelf kunnen zijn, daar word ik boos om’

In de studentenflat in West, waar Julia Zegeling (24) woont, brak in augustus vorig jaar brand uit. De regenboogvlag aan haar voordeur was in de fik gestoken. Het was een serieuze brand waarbij mensen in gevaar zijn gebracht. Kort daarop werd een demonstratie tegen LHBTIQ+-geweld georganiseerd waar Julia sprak over de impact van het incident. Het feit dat ze het er niet bij heeft laten zitten en op de barricade is gaan staan voor de LHBTIQ+-community, heeft ervoor gezorgd dat zij is genomineerd voor de titel Amsterdammer van het Jaar 2021.

LEES MEER

Vóór de brand waren ook al regenboogvlaggen en -flyers in brand gestoken. “Dat gebeurde onder andere met de poster op mijn voordeur. Ik heb tot twee keer toe aangifte gedaan bij de politie. Ik heb ook steeds weer posters bij laten maken en opgehangen”, vertelt ze. En toen kwam de grote brand. “Ik denk dat het iemand is geweest die ook in de flat woont en die heeft gezien dat er steeds nieuwe posters werden opgehangen. We hadden ook al een groepsapp in het gebouw zodat we elkaar konden waarschuwen. Na de brand was iedereen enorm geschrokken en bang dat het nog een keer zou gebeuren.” In de flat wonen overwegend studenten en er woont een gezin met jonge kinderen.

Tegenactie in de buurt
Het aantal incidenten zorgde voor een tegenactie in de buurt. “We zijn met verschillende LHBTIQ+-organisaties, zoals het COC en het Homomonument, samengekomen en hebben een demonstratie georganiseerd tegen het geweld.” Daar heeft Julia gesproken over het incident en wat het met de buurt doet. “We hebben dit protest in korte tijd georganiseerd, om te laten zien dat we het niet pikten. Er waren in die periode meerdere incidenten in de buurt geweest waaronder een transvrouw die in elkaar is geslagen, er zijn ruiten ingegooid bij mensen die een vlag hadden opgehangen en het zebrapad in regenboogkleuren op het Bos en Lommerplein was binnen een dag beklad.”

Om aandacht te krijgen voor het geweld tegen de LHBTIQ+-gemeenschap is er geld ingezameld, waarvan regenboogvlaggen zijn gekocht. “De buurt was toen letterlijk gekleurd. In een groot deel van West zag je overal regenboogvlaggen. Het is wel bijzonder om te zien wat er gebeurt naar aanleiding van deze brand.” Op het Bos en Lommerplein, waar de afspraak met Julia is, hangt nu nog maar een enkele vlag uit het raam. “De buurt is een beetje gesust, maar het zou mooi zijn als het onderwerp toch weer gaat leven.” DUWO, de beheerder van de studentenflat waar Julia woont, heeft het ophangen van de regenboogvlaggen in het gebouw, in verband met de brandveiligheid, intussen verboden.

Er is nog veel te doen
Dat het nu relatief stil is, wil niet zeggen dat het probleem er niet meer is en dat er geen tegengeluid meer is te horen. “De laatste tijd lijkt het ietsje rustiger, maar er is nog veel te doen. Voordat deze incidenten gebeurden, was ik nooit zo uitgesproken over dit onderwerp, maar het gaat om geweld en niet jezelf kunnen zijn, daar werd ik boos om. Ik heb nu nog geen specifiek plan over hoe verder, maar ik blijf me er wel voor inzetten en blijf actief in de LHBTIQ+-community.” Zo had Julia het idee om een regenboogmuur te verven in het flatgebouw, maar DUWO gaf geen toestemming. “De reden was dat DUWO mensen niet voor het hoofd wil stoten en neutraal wil blijven.”

“Als het goed is komt er een kunstwerk in de buurt dat staat voor jezelf kunnen zijn en gelijkheid, maar dat is een lang proces”, vertelt Julia. Er is met Muren van West contact over een muurschildering op een flatgebouw. Muren van West is een initiatief van stadsdeel West. Het is de bedoeling dat er tussen 2020 en 2022 een collectie muurschilderingen wordt gemaakt door kunstenaars in Bos en Lommer. De inspiratie voor de schilderingen komt van bewoners.

In gesprek blijven
Verder wil Julia in gesprek blijven met mensen over het onderwerp LHBTIQ+. “Je moet je uit blijven spreken, er open over zijn en in gesprek gaan. Dan zou het vanzelf beter moeten worden.” Het gaat wel de goede kant op vindt ze. “Er zijn bijvoorbeeld al veel meer LHBTIQ+ karakters in films te zien en onder jongeren wordt er veel meer over gesproken”, weet Julia, die voor haar studie huiswerkbegeleiding op het 4e Gymnasium geeft. “Op bepaalde plekken verbetert het wel en de media helpt. Het feit dat mensen verschillend zijn wordt zichtbaarder, maar er is nog genoeg wat beter kan.”

Ze is lid van de studentenvereniging A.S.V.Gay. Julia studeert Onderwijswetenschappen en is zeker van plan om later wat met diversiteit in het onderwijs te gaan doen. Dat kan nog alle kanten op gaan. “Onderwijs is zo belangrijk. Zoals het kinderen leren te socialiseren, ze een veilige plek te geven en een goede toekomst te bieden met aandacht voor diversiteit. Gemeentebeleid maken op het gebied van diversiteit of iets bij een specifieke organisatie doen lijkt me ook leuk.” Het mag duidelijk zijn dat het spreken op de demonstratie slechts een begin is van wat we van Julia in de toekomst nog zullen horen.

Tekst: Titia Hartvelt | Foto: Jurre Rompa

Jason Bhugwandass Stichting ExpEx

‘Mensen weten niet hoe het in een gesloten jeugdinstelling eraan toe gaat’

Het zal je maar gebeuren dat je als 16-jarige van de ene op de andere dag in een gesloten jeugdinstelling terecht komt. Zo uit 5 vwo gehaald en in een kamer gezet met tralies voor de ramen en hekken om het terrein. Van het ene op het andere moment afgesneden van de buitenwereld en beperkt contact met familie. Het overkwam Jason Bhugwandass (24). Hij had als depressief kind met de nodige bagage en suïcidale neigingen zorg nodig. In plaats daarvan werd hij opgesloten zoals in een gevangenis.

LEES MEER

“En ik was 16, bijna 17. Je zal maar 13 jaar zijn en in zo’n instelling terecht komen”, Jason moet er niet aan denken dat het vandaag de dag nog steeds gebeurt. Hij is dan ook opgestaan om zich tegen het huidige jeugdbeleid in gesloten inrichtingen te verzetten en te proberen te veranderen. Dat doet hij als vrijwilliger van Stichting ExpEx (Experienced Experts). Daar heeft hij zijn nominatie voor Amsterdammer van het Jaar aan te danken. “Ik vind het wel tof. De nominatie is voor mij heel betekenisvol”, zegt bij bescheiden.

Opgesloten
Het gesprek vindt plaats in een café in de Pijp. Daar doet Jason rustig zijn verhaal. “Mensen weten niet hoe het in een gesloten jeugdinstelling eraan toe gaat. Kinderen die geen strafblad hebben maar zorg nodig hebben, worden opgesloten. Je komt er met bepaalde problemen, ik was depressief en wilde niet meer leven. Op initiatief van jeugdzorg heeft de rechter bepaald dat ik in een gesloten inrichting werd geplaatst. Geen school, geen behandeling, beperkt contact, veel in een isoleercel, constant conflict hebben met als gevolg nog meer depressiviteit. Als meisje dat seksueel is misbruikt uitgekleed wordt en in een isoleercel gestopt. Een kind dat is misbruikt, kleed je uit? Dan besef je gewoon niet wat je aan het doen bent. Dat zegt iets over de cultuur die er al heerst. Je raakt gehospitaliseerd, als je er zit, maar ook als je daar werkt. Het is een machteloze positie. De meeste personen die zich bezighouden met jeugdzorg hebben macht. Mensen die je zou moeten kunnen vertrouwen. Het is bizar om kinderen in een gevangenis te zetten die niks hebben gedaan. Het zijn notabene kinderen met een zorgbehoefte.”

Maatschappelijk draagvlak
Voor Stichting Expexx werkt Jason als vrijwillige ervaringsdeskundige en is inzetbaar voor opdrachten. Hij spreekt op congressen, met studenten, spreekt over het jeugdbeleid met gemeenten, de politiek en organisaties. En er is campagne gevoerd begin dit jaar die zo’n 134.00 handtekeningen opleverde. Ze zijn ermee naar de staatsecretaris gegaan. “We moeten maatschappelijk draagvlak creëren. Ervaringsdeskundigen hebben een zwakke positie in de geestelijke gezondheidszorg (ggz). We moeten structureel betrokken worden bij organisaties om een slag te maken naar professionaliteit. Hoe krijg je het op de kaart. Als ervaringsdeskundige word je vaak alleen in het begin of aan het einde gevraagd om er iets over te zeggen, maar je wordt niet betrokken.”

“Wij willen dat de gesloten jeugdzorg instellingen worden omgebouwd naar kleinschalige woonvoorzieningen waar maximaal zes personen wonen en waar zorg, aandacht en scholing is om het leven weer op te kunnen pakken. Er verandert nu wel iets, maar niet snel genoeg, alhoewel het al wel iets anders is dan een paar jaar geleden. De motie van Tweede Kamerlid Maarten Hijink om het dit beleid te stoppen is kamerbreed aangenomen. Dat is tof.” Maar Jason is wat cynisch. “We moeten maar zien wat de politiek hier in de praktijk mee gaat doen. De belofte is dat ze nog voor de zomer met een plan komen. De koers is er, maar het is nog onbekend waar het naar toe gaat.”

Paniekaanvallen
Toen Jason uit de inrichting kwam, heeft hij het behoorlijk moeilijk gehad. Zoals hij van de ene op de andere dag werd opgesloten, zo stond hij ook zo weer plotseling weer buiten. “Ik zat in een 24-uurs setting waar alles voor me werd bepaald. Ik moest weer wennen aan de vrijheid. Ik had geen vrienden meer, want daar had je geen contact meer mee, ik ben in een andere wijk komen wonen en de school nam me niet terug. Als je in een gesloten inrichting hebt gezet, werkt dat stigmatiserend. Ik ging naar het speciaal onderwijs, ik had altijd regulier onderwijs en was een vwo-leerling die nooit was blijven zitten. Ik had trauma’s opgelopen, had paniekaanvallen. Ik heb zoiets van ‘Als jullie iets meer je best hadden gedaan, was het goed gekomen met mij’. Ik ben opgegroeid in roerig gezin, maar dat was beter dan een gesloten inrichting. De kans op geweld in een gesloten inrichting is groter dan in een situatie thuis. Er is ook veel te weinig onderzoek over hoe het met kinderen gaat nadat ze in zo’n inrichting hebben gezeten.” Jason worstelt met het feit dat hij zo de samenleving is uitgezet. “Op Facebook zag ik dat kinderen de vlag uit hingen omdat ze geslaagd waren. Die zijn nu bezig met hun master. Ik loop achter.”

Universitaire studie
Naast zijn kruistocht voor een beter jeugdzorgbeleid werkt Jason op een adviesbureau in het sociaal domein. Daarnaast studeert hij psychologie aan de Erasmus Universiteit. Hij wil met zijn studie de jeugdzorg in en een stempel drukken. “Ik wil me optrekken aan mijn universitaire studie. Mijn eigen ervaring is niet relevant. Met standpunten kun je meer onderbouwen dan met ervaring. Ik wil hoogleraar en lector in de jeugdzorg worden om op een andere manier invloed te hebben. Ik heb het gevoel dat ik nu klein gehouden wordt. Mijn wereldbeeld is stuk gegaan in de jeugdzorg. Ik ben pessimistisch over de samenleving. Ik denk ook niet dat jeugdzorg op een punt komt dat ik overbodig ben en eruit stap. De gesloten inrichtingen zijn maar een klein stukje binnen de jeugdzorg, maar wel een extreem stukje dat aandacht verdient. Er zijn momenteel 400.000 kinderen in de jeugdzorg, dan moet je je afvragen hoe je het hebt georganiseerd in de samenleving. Ik wil een stabiele situatie voor kinderen.” Er is veel te vinden over Jason online te vinden, bijvoorbeeld ‘Jason’, een documentaire door de VPRO gemaakt over de periode nadat hij uit de gesloten inrichting kwam en therapie kreeg. Nog te zien nog te zien op Youtube.

Tekst: Titia Hartvelt | Foto: Jurre Rompa